Is de lichtsnelheid een constante?
 
 
 
 

 Is de lichtsnelheid van 299.792,458 kilometer per seconde wel een constante?
 
 

  1. Hoe verder wij kunnen kijken in het universum, hoe sneller de objecten zich van ons verwijderen. Hoe dichter wij kijken hoe minder snel deze zich van ons verwijderen.
  2. Dus de lichtsnelheid was in het verleden hoger dan heden.
  3. Wat is de invloed op de energie en massa verhouding indien de lichtsnelheid geen constante is ?
Deze vraag werd  door mij verstuurd (via e-mail) naar de Eos- werkgroep ( algemeen@list.eos.be), ik geef hierbij een verzameling van de ontvangen antwoorden, deze mogen er zijn, want het leverde dit werk op. Daarom heb ik  het opgenomen in mijn werk " Natuur, balans en harmonie ".
Lode Stevens
 
 
 
Grappig te merken dat er nog mensen in hun bed starend naar een duister plafond worstelen met dit soort vragen. De vraag of de lichtsnelheid al dan niet een constante is, is zeker niet nieuw en er sluimert een zweem van teleurstelling in bij velen onder ons indien zou blijken dat wij werkelijk gevangen zitten in onze "bel der traagheid " van 300.000km/s. Maar! Stel nu even dat deze grens niet zou bestaan, dat het licht een oneindig grote snelheid kon bedragen? Zou dit dan niet betekenen dat het verleden -heden -toekomst zich op hetzelfde tijdstip bevonden? Ik vrees van wel, de mens en al wat zich om ons heen manifesteert bestaat enkel onder deze (zij het relatieve) grens, waarschijnlijk ontbreekt het letterlijk en figuurlijk aan ruimte en tijd om zich iets trachten voor te stellen waar ons bewustzijn niet meer bestaat. De rode draad in Einstein’s relatieve overwegingen is immers de onveranderlijkheid van deze snelheid voor iedere waarnemer ongeacht zijn positie of snelheid. Ergens(tussen al deze post) heb ik opgevangen dat er in een tijdspanne van een drietal eeuwen een vertraging van 1procent zou opgetreden zijn. Dit lijkt me sterk. Als dit waar zou zijn dan kunnen we al de huidige schattingen naar afstand en ouderdom in de kosmos best even herzien. Licht vertragen is haalbaar, versnellen niet. Onder interstellaire omstandigheden ontdaan van ieder obstakel of invloed lijkt het mij (tot heden)logisch dat deze snelheid een contante is, zelfs indien het vacuüm zou uitdijen. Rest nu de volgende vraag: stel dat de lichtsnelheid inderdaad geen constante is, (in het vacuüm wel te verstaan, tevens omvat de lichtsnelheid uiteraard niet enkel het specifieke deel van het spectrum dat voor een menselijk oog zichtbaar is) maar dat zij zich zowel in de positieve als negatieve zin kan verplaatsen. Wat zijn dan de consequenties hieraan verbonden? Waarom zou deze snelheid variëren, naar waar verdwijnt er dan spontaan energie of waar ontrekt men de meerwaarde vandaan en welk zou haar nieuwe vorm zijn?

Volgens mij gaat het slechts in één richting - enkel vertragen. Stel dat men het licht zou kunnen doen versnellen (sneller dan 299.792,458 km/s) dan zou men wel eens in de toekomst kunnen kijken...

Licht weerkaatst hetgeen dat heel recent is gebeurd, alles wat men ziet is theoretisch gesproken reeds verleden tijd, maar gezien deze snelheid zeer hoog is beschouwd men dit als heden tijd. Een hogere snelheid betekent dan ook het kijken naar de toekomst!

Ik denk dat wij een zaak niet uit het oog mogen verliezen. In de ruimte is er eigenlijk niets, waardoor er geen wrijving optreedt. Daarom denk ik dat zowel fotonen als golven (licht is bekend voor zijn dualiteit) geen weerstand ondervinden en daardoor hun oorspronkelijke 'lichtsnelheid' kunnen behouden.
Het kan wel dat licht botst met stofdeeltjes en daardoor een deel van zijn energie verliest, waardoor het niet meer de lichtsnelheid heeft, maar waardoor, volgens, mij de frequentie van het licht verandert en dus niet meer gelijk is aan het licht voor de botsing.
Ook denk ik dat wij serieus rekening moeten houden met de beperktheid van onze apparaten om op zo'n reusachtige afstanden precies te meten. (wie weet duikt het aloude principe van Heisenberg hier weer op, het is onmogelijk voor bepaalde deeltjes (atomen) de precieze plaats en snelheid op hetzelfde moment te berekenen.

Ik heb ooit eens gelezen dat wetenschappers bewijzen zou hebben dat de hemellichamen steeds verder van elkaar verwijderen. Dit wijst erop dat er ooit een Big-Bang geweest is. Maar ze hebben daarbij ook de vraag gesteld of het licht wel een juiste berekening geeft van de afstand. Men heeft ontdekt dat de lichamen vertragen en men denkt dat er een kans is dat ooit alle hemellichamen terug naar elkaar zouden komen door de onderlinge aantrekkingskracht.

Ik heb een tijdje geleden een reportage gezien over twee jonge, uiteraard briljante wetenschappers, van wie vooral de Portugese fysicus de ander zijn theorie trachtte te verkopen. '‘t Ging erom dat de lichtsnelheid niet noodzakelijk een constante moet geweest zijn, althans niet in het verloop van het universum, echter wel op een gegeven tijdstip.

(Nu, bvb.) Die redenering liet toe dat de kosmos er vandaag uitziet zoals hij eruit ziet.

Met de conventionele theorie rond de Big Bang was het model van het huidige universum niet consistent met het voorspelde beeld. De inflatietheorie laat dit model wel toe en veronderstelt een andere lichtsnelheid dan de huidige.

Op die manier had Alan Guth al een bres geslagen met zijn inflatietheorie over het ontstaan van het heelal, nu werd uiteindelijk duidelijk dat de lichtsnelheid misschien niet altijd geweest is wat ze nu is.
De implicaties van het afwijken van de immer onveranderlijke snelheid van het licht, stellen de wetenschappers natuurlijk voor een moeilijk aanvaardbare hypothese; wat met de bevindingen waar tot op heden alle theorieën over de oorsprong van het heelal op berusten?
't Zou nochtans een mooie (en hopelijk ook consistente) theorie betekenen die in een keer ook verklaart waarom het universum er vandaag uitziet... zoals het er uitziet. Als de snelheid van het licht in het prille universum veel hoger was, kon het heelal zijn gevormd zoals wij het nu waarnemen. Lamda, in de formule van Einstein, ooit door het brein zelf beschouwd als een van zijn grote fouten, zou nu toch de missing link kunnen betekenen in de formule die alles in feite in zich draagt. Als de snelheid van het licht ooit zodanig vertraagt dat alle energie opnieuw bundelt in een singulariteit, is de toestand rijp voor een nieuwe big bang, zoals er wellicht al vele zijn geweest en nog vele zullen volgen. De cirkel is rond.
 

In het vacuüm wordt de lichtsnelheid als een constante beschouwt. Het licht bestaat uit deeltjes, fotonen genoemd. Dit zijn deeltjes met golfeigenschappen, (of golven met deeltjeseigenschappen, gewoon één van de beginselen van de kwantummechanica als ik me niet vergis). Een eigenschap van deze fotonen is lichtsnelheid c = golflengte(lamda hier: y) x frequentie f. Het zichtbaar licht verschilt in y en f, en andere elektromagnetische golven. Maar het product levert steeds c op.
In het luchtledige botsen de fotonen tegen niets en niemand, tenzij tegen soortgenoten, maar deze hebben geen invloed op elkaar. Een toepassing van deze onderling niet storende golven is de techniek van de glasvezel.

In een artikel ( "ART OF DARKNESS",Michael Brooks, New Scientist, March 18th 2000,pp 22-25.) die ik vertaalde en besprak stond het volgende:

(Het gaat over kunstmatige zwarte gaten !!)"i.p.v. het licht aan volle snelheid te vangen, plannen zij om het te vertragen. En geen klein beetje. Lichtsnelheid is constant in het vacuüm, maar varieert in een ander medium.
Neem nu water...vertraagd tot 3/4 van oorspronkelijke = 22miljoen km/s" "Onderzoekers hebben het al klaar gespeeld het licht te vertragen tot 8m/s bij een special systeem"

De lichtsnelheid is in een gegeven medium constant, maar de snelheid van het licht die je in de boeken terugvindt is deze in vacuüm, het is inderdaad zo dat dit, zoals reeds eerder in deze discussie vermeld, de maximumsnelheid is van het licht, in andere media, zoals water en glas is de snelheid van het licht trager. In het Cern is het gelukt om een stof te creëren, ( ik dacht dat het een super gekoeld gas was) waarin de snelheid van het licht bijna nul is.

Ik weet dat de big bang theorie lange tijd controversieel was, maar ondertussen eigenlijk algemeen aanvaard is. Is die enkel gebaseerd op de roodverschuiving? Wat verandert er eigenlijk precies aan het heelalbeeld als de lichtsnelheid afneemt? Is dat ook overal tegelijk het geval, of bestaat er nog jong licht dat heel snel is, en oud licht dat vertraagt? Het is een fascinerende ontdekking, en ik wil ook graag zoveel mogelijk informatie daarover opzoeken. Hoe komt het eigenlijk dat we er nooit in geslaagd zijn de plaats van de big bang in het heelal te bepalen? Als we zo goed weten dat alle materie vanuit één punt wegspat, dan moet men eigenlijk dit punt toch kunnen vinden.

 

Als we sterren zien die miljarden lichtjaren van ons verwijderd zijn, dan is het heelal toch miljarden jaren geleden ontstaan?

 
 
 
 
 

Achter deze veelgestelde vraag zitten een aantal verborgen veronderstellingen, met als belangrijkste dat de lichtsnelheid altijd hetzelfde is gebleven. Is dat wel zo? Is de lichtsnelheid altijd 299.792,458 kilometer per seconde geweest? We kunnen het antwoord op deze vraag vinden door de metingen van de lichtsnelheid die in de loop der tijd hebben plaatsgevonden met elkaar te vergelijken.

Historische Metingen. Gedurende de afgelopen 300 jaar zijn er tenminste 164 afzonderlijke metingen van de lichtsnelheid gepubliceerd, waarbij er gebruik is gemaakt van zestien verschillende methoden. De Australische astronoom Barry Setterfield heeft deze metingen bestudeerd, met name wat betreft hun nauwkeurigheid en de experimentele afwijkingen. Hij komt tot de conclusie dat de lichtsnelheid zo duidelijk is afgenomen, dat het uitgesloten is dat er sprake is van experimentele afwijkingen! In zeven situaties, waarin dezelfde geleerden, dezelfde metingen van de lichtsnelheid uitvoerden met dezelfde apparatuur vond men altijd een afname van de lichtsnelheid! De verschillen waren meestal aanzienlijk groter dan de mogelijke afwijkingen. Een analyse waarbij iedere meetresultaat gewogen werd in overeenstemming met de veronderstelde nauwkeurigheid leidde eveneens tot de conclusie dat de lichtsnelheid is afgenomen. Zelfs als we rekening houden met de verschillen in de betrouwbaarheid van de metingen, kan men moeilijk vasthouden aan de stelling dat de lichtsnelheid altijd constant is geweest.

De Fransman astronoom M. E. J. Gheury de Bray was waarschijnlijk de eerste die in 1927 voorstelde dat de lichtsnelheid afnam. Hij baseerde zijn conclusie op metingen over een periode van 75 jaar. Hij raakte meer overtuigd van zijn bevindingen en publiceerde later twee maal zijn resultaten in Nature, wellicht het meest prestigieuze wetenschappelijke tijdschrift in de wereld. Hij benadrukte dat, "Als de lichtsnelheid constant is, hoe is het dan mogelijk, dat nieuwe metingen keer op keer lagere waarden geven dan de vorige . . . . Er zijn 22 metingen die een afname van de lichtsnelheid laten zien en er is geen enkele meting die het tegendeel aantoont."

Ofschoon de lichtsnelheid in de laatste drie eeuwen slechts met ongeveer een procent is afgenomen, is de afname statistisch gezien van belang, omdat de meetmethoden veranderingen kunnen aantonen die vele malen kleiner zijn. Natuurlijk zijn de vroegere metingen onnauwkeuriger dan de recente. Desondanks is de trend verbazingwekkend: de lichtsnelheid neemt meer toe, naarmate men verder teruggaat in de tijd. Er is een grote mate van verandering. Het is mogelijk om een vloeiende kromme te tekenen door de metingen van de afgelopen drie eeuwen. Als we deze verder doortrekken naar het verleden, dan wordt de lichtsnelheid zo groot, dat het licht van ver verwijderde sterrenstelsels ons in een paar duizend jaar tijd zou kunnen bereiken.

Er is geen fysische reden waarom de lichtsnelheid constant zou moeten zijn. Vrijwel iedereen gaat er vanuit dat dat wel zo is en het blijkt moeilijk te zijn om de verankerde denkpatronen te veranderen. De Russische kosmoloog V. S. Troitskii van het Radiofysische Onderzoek Centrum in Gorky heeft ook bedenkingen bij de gangbare opvattingen. Hij concludeerde, onafhankelijk van Setterfield, dat de lichtsnelheid wel tien biljoen keer zo groot was op het tijdstip nul! Verder gaf hij een verklaring voor de kosmische achtergrond straling en de roodverschuivingen op basis van een snel afnemende lichtsnelheid. Setterfield kwam tot dezelfde conclusie met betrekking tot de roodverschuivingen, maar op grond van een andere redenering. Als Setterfield of Troitskii gelijk hebben, dan valt de "oerknal" theorie met een grote knal uit elkaar ...

Atomaire en Astronomische Tijd. Waarom zou de lichtsnelheid afnemen? T. C. Van Flandern, van het U.S. Marine Observatorium, toonde aan dat atomaire klokken achterlopen ten opzichte van astronomische klokken. Astronomische klokken zijn gebaseerd om de omlooptijden van hemellichamen, met name de jaarlijkse omloopbaan van de aarde om de zon. Tot 1967 werd een seconde tijd volgens een internationale overeenkomst gedefinieerd als 1/31,556,925.9747 deel van de omlooptijd van de aarde om de zon. Atomaire klokken zijn gebaseerd op de trillingsperiode van een cesium-133 atoom. In 1967 werd een seconde opnieuw gedefinieerd als 9,192,631,770 trillingen van het cesium-133 atoom. Van Flandern toonde aan dat als atomaire klokken "juist" zijn, dat dan de omloopsnelheden van Mercurius, Venus, en Mars langzaam toenemen; met als gevolg dat de "gravitatie constante" afneemt. Hij merkte daarbij op dat als de astronomische klokken "juist"zijn, de gravitatie constante daadwerkelijk constant is, maar dat de atomaire frequentie en de lichtsnelheid afnemen. Het verloop van beide klokken bedraagt slechts een paar biljoenste deel van een jaar. Maar ook hier is de nauwkeurigheid van de metingen voldoende groot om aan te nemen dat het gemeten verschil overeenkomt met de werkelijkheid.

Er zijn vier redenen om aan te nemen dat astronomische klokken correct zijn en atomaire frequenties heel langzaam afnemen:

Om deze redenen is het aannemelijk dat astronomische klokken betrouwbaarder zijn dan de geweldig nauwkeurige atomaire klokken.

Veel geleerden waren skeptisch ten aanzien van Setterfield's beweringen, omdat de afname van de lichtsnelheid blijkbaar ophield in 1960. Het komt in de natuur zelden voor dat verschijnselen eenmalig optreden. De meetmethoden waren in die tijd al nauwkeurig genoeg om de kleine veranderingen in de lichtsnelheid te detecteren, die op grond van de eerdere metingen verwacht werd. Pas later realizeerde Setterfield zich, dat vanaf 1960 atomaire klokken werden gebruikt om de lichtsnelheid te bepalen. Als atomaire frequenties afnemen, dan veranderen de gemeten grootheid (de lichtsnelheid) en de referentie (de atomaire klok) op evenredige wijze. Het logische gevolg daarvan is dat er geen verandering in de lichtsnelheid gemeten wordt, d.w.z. niet in de atomaire tijd. Gerekend naar de astronomische tijd neemt de lichtsnelheid natuurlijk wel af.

Misverstanden. Is de afname van de lichtsnelheid in tegenspraak met de aan Albert Einstein toegeschreven bewering dat de lichtsnelheid constant is? Niet echt. Einstein's speciale relativiteits theorie gaat er van uit dat de lichtsnelheid onafhankelijk is van de snelheid van de lichtbron. Dit wordt Einstein's tweede postulaat genoemd. Vaak wordt dit ten onrechte uitgelegd als "Einstein heeft aangetoond dat de lichtsnelheid constant is". Stel je voor dat twee ruimteschepen A en B in tegengestelde richting reizen. Op een bepaald moment begint een astronaut in ruimteschip A met een knipperlicht naar ruimteschip B te schijnen. Einstein beweerde dat de lichtstraal op ruimteschip B met dezelfde snelheid aankomt als wanneer beide ruimteschepen in dezelfde richting zouden reizen. Er is voldoende experimenteel bewijs voor deze schijnbare paradox. Setterfield daarentegen, beweert dat, ofschoon de lichtsnelheid in de tijd gezien afneemt, de lichtsnelheid op een bepaald moment niet afhankelijk is van de snelheid en de positie van de lichtbron.

Er zijn mensen die een andere verklaring hebben voor het feit dat we veraf gelegen sterren kunnen zien in een jong heelal. Ze geloven dat God tezamen met iedere ster een lichtbundel naar de aarde schiep. Natuurlijk zou een instantane schepping complete systemen tot stand brengen. En natuurlijk zouden deze dingen enkele seconden later eruit zien alsof ze veel ouder waren. Dit wordt ook wel "schijnbare ouderdom" genoemd. Het concept is in dat opzicht geloofwaardig, maar met betrekking tot het sterenlicht zijn er toch twee wezenlijke bezwaren:

Daarom is het aannemelijk dat het sterrenlicht van de sterren zelf afkomstig is en niet van een denkbeeldig punt ergens in de ruimte.

Verrassende ontdekkingen. Het licht van veraf gelegen sterren en sterrenstelsels is roder dan dat van nabij gelegen sterren. De meeste astronomen gaan er vanuit dat deze zogenaamde roodverschuiving een Doppler effect is (vergelijkbaar met de verlaging van de toonhoogte van de fluit van een wegrijdende trein). Hoe groter de roodverschuiving, hoe groter de snelheid waarmee de sterrenstelsels zich van ons af zouden bewegen. Sinds 1976 heeft William Tifft, een astronoom van de Universiteit van Arizona, ontdekt dat de roodverschuivingen van veraf gelegen sterren en sterrenstelsels onderling van elkaar verschillen met constante waarden. Dit is merkwaardig als het effect veroorzaakt wordt door een uitdijend heelal. Dat zou betekenen dat de sterrenstelsels zich alleen met bepaalde snelheden van ons verwijderen en abrupt overgaan van de ene snelheid op de andere. Als het heelal niet uitdijt, dan is de oerknal theorie en alles wat daarmee samenhangt onjuist. Veel astronomen die de resultaten van Tifft niet geloofden, hebben soortgelijke metingen gedaan en kwamen tot dezelfde conclusie als Tifft.

Atomen gedragen zich op een vergelijkbare manier. Dat wil zeggen, ze zenden energiebundels uit (zgn. quanta) met bepaalde niveaus en niets daartussenin. Setterfield denkt daarom dat de "kwantisatie van de roodverschuivingen", zoals het effect genoemd wordt, een atomair effect is en geen Doppler effect. Als een bepaalde eigenschap van de lege ruimte energie absorbeert van al het uitgezonden licht, dan zou dat in bepaalde hoeveelheden (quanta) gebeuren. Dit zou worden waargenomen als een roodverschuiving van het sterrenlicht, met de grootste roodverschuivingen voor de meest veraf gelegen sterren. Dit zou ook betekenen dat de lichtsnelheid afneemt evenals de trillingsfrequentie van atomen. Al deze verschijnselen worden waargenomen. Momenteel werkt Setterfield aan een theorie om al deze theorieën aan elkaar te koppelen.

Voorspelling A: De roodverschuivingen van sommige veraf gelegen sterrenstelsels zullen plotselinge afnames vertonen.

Een andere verbazingwekkende ontdekking is dat de meeste veraf gelegen sterrenstelsels verdacht veel lijken op nabij gelegen sterrenstelsels. Deze sterrenstelsels zijn volledig ontwikkeld en vertonen geen tekenen van evolutie. Astronomen weten hier geen raad mee. Als de lichtsnelheid enorm is afgenomen dan zijn deze veraf gelegen en toch ver ontwikkelde sterrenstelsels gemakkelijk te verklaren.

Een kritische test. Hoe kunnen we nagaan of de lichtsnelheid in de loop der tijd een miljoen keer zo klein is geworden? Als dat zo is, dan zouden we gebeurtenissen in het verre heelal in uitzonderlijke slow-motion moeten waarnemen. De verklaring hiervoor is als volgt:

Stel je een moment voor in het verre verleden toen de lichtsnelheid nog een miljoen maal zo groot was als nu. Op een virtuele planeet, biljoenen lichtjaren ver van de aarde, werd er om de seconde een lichtflits afgevuurd naar de aarde. Iedere lichtflits doorliep de (duizenden jaren) lange reis naar de aarde. Omdat de lichtsnelheid aan het begin van de reis een miljoen maal zo groot was dan aan het einde van de reis, zullen de lichtflitsen een miljoen keer zo ver uit elkaar liggen. Met andere woorden, we zien de gebeurtenissen op die planeet uit het verleden in slow-motion. Als de lichtsnelheid sinds het begin van het heelal is afgenomen, dan zal de mate van slow-motion toenemen als we verder weg kijken.

Als voorbeeld zouden we veraf gelegen sterrenstelsels in slow-motion moeten zien bewegen. Sterrenstelsels die zich iedere 200 miljoen jaar omwentelen, zouden in werkelijkheid veel sneller omwentelen. Dit kan een verklaring zijn voor de gedeeltelijke verdraaiing die we zien in alle spiraalstelsels. Als de lichtsnelheid niet afgenomen is, en er is geen sprake van slow-motion, waarom laten biljoenen jaren oude spiraalstelsels op verschillende afstanden dan dezelfde verdraaiing zien.

De meeste sterren in de melkweg zijn binair, d.w.z. dat de meeste sterren voorkomen als paren die in een vaste baan om elkaar draaien. Als er sprake is van een "slow-motion effect", dan zou de omloopperiode van binaire sterren evenredig moeten toenemen met de afstand tot de aarde.
 

Voorspelling B: Als de lichtsnelheid afgenomen is, dan zal de Hubble Ruimte Telescoop laten zien dat binaire sterren op grote afstand een langere omloopperiode hebben als gevolg van het "slow-motion effect".

 

Referenties en voetnoten

1. Trevor Norman en Barry Setterfield, The Atomic Constants, Light, and Time (Box 318, Blackwood, South Australia, 5051: self-published, 1987).

2. Er zijn twee creationistische natuurkundigen die beweren dat de lichtsnelheid niet veranderd is: Zie o.a.:

Gerald E. Aardsma, "Has the Speed of Light Decayed?", Impact, No. 179 (El Cajon, California: The Institute for Creation Research), May 1988.

Gerald E. Aardsma, "Has the Speed of Light Decayed Recently?", Creation Research Society Quarterly, Vol. 25, June 1988, pp. 36-40.

Robert H. Brown, "Statistical Analysis of the Atomic Constants, Light and Time," Creation Research Society Quarterly, Vol. 25, September 1988, pp. 91-95.

Hun berekeningen bevatten mathematische fouten, die na correctie de hypothese van een afnemende lichtsnelheid zouden ondersteunen. Dit is besproken met de desbetreffende auteurs. De volgende professionele statistici hebben mijn conclusies geverifieerd of zijn onafhankelijk daarvan tot de dezelfde conclusies gekomen:

Michael Hasofer, University of New South Wales, Sidney 2033, Australia.

David J. Merkel, 11 Sunnybank Road, Aston, Pennsylvania 19014, U.S.A.

Alan Montgomery, 218 McCurdy Drive, Kanata, Ontario K2L 2L6, Canada.

3. " The Velocity of Light," Science, Vol. 66, Supplement x, 30 September 1927.

4. M. E. J. Gheury de Bray, "The Velocity of Light," Nature, 24 March 1934, p. 464.

M. E. J. Gheury de Bray, "The Velocity of Light," Nature, 4 April 1931, p. 522.

5. Ibid., p. 522.

6. Er is geen enkele natuurkundige wet die verbiedt dat de lichtsnelheid overschreden wordt. In twee gepubliceerde artikelen is er zelfs sprake van een overschrijding van de lichtsnelheid met een factor 100! Het eerste experiment heeft betrekking op radio golven, die natuurlijk beschouwd mogen worden zoals licht. Er zijn tegenargumenten opgesteld voor deze verbazingwekkende resultaten, maar tot dusver heeft niemand kunnen aantonen dat het niet klopt. [Alexis Guy Obolensky, personal communication.] Het tweede artikel beschrijft een theoretische afleiding en een simpel experiment waarmee elektrische signalen de lichtsnelheid ruimschoots kunnen overschrijden. De afleiding is gebaseerd op de zgn. Maxwell vergelijkingen. Als speciale condities is er sprake van extreem dunne elektrische geleiders met een lage capaciteit en inductantie. Voor verdere informatie zie:

een merkwaardig kwantum effect zorgt er ook voor dat licht onder bepaalde omstandigheden de normale snelheid overschrijdt. [Zie Julian Brown, "Faster Than the Speed of Light," New Scientist, 1 April 1995, pp. 26-29. Dit bericht verscheen ook in populaire tijdschriften. Zie Sharon Begley, "Faster Than What?," Newsweek, 19 June 1995, pp. 67-69.]

7. V. S. Troitskii, "Physical Constants and the Evolution of the Universe," Astrophysics and Space Science, Vol. 139, No. 2, December 1987, pp. 389411.

8. T. C. Van Flandern, "Is the Gravitational Constant Changing?", The Astrophysical Journal, Vol. 248, 1 September 1981, pp. 813816.

T. C. Van Flandern, "Is the Gravitational Constant Changing?", Precision Measurement en Fundamental Constants II, editors B. N. Taylor en W. D. Phillips, National Bureau of Standards (U.S.A.), Special Publication 617, 1984, pp. 625627.

9. Anderen, die geloven in een oud heelal, komen tot een andere verklaring, namelijk dat deze isotopen uitgestorven zijn omdat er zoveel tijd verstreken is. Deze verklaring roept een tegenvraag op: Hoe ontstonden deze isotopen en 97 procent van alle elementen? Het gebruikelijke antwoord is dat deze elementen ontstonden door uitbarstingen van supernova's. Dit is een vorm van speculatie, want tot dusver is daarvoor geen bewijsmateriaal gevonden. Trouwens, alle overblijfselen van supernova's in ons sterrenstelsel zijn sowieso jonger dan 10.000 jaar. Deze conclusie is gebaseerd op het welbekende afname patroon van de licht intensiteit van supernova's in het radio frequentie spectrum. [Keith Davies, "Distribution of Supernova Remnants in the Galaxy," Proceedings of the Third International Conference on Creationism (Pittsburgh, Pennsylvania: Creation Science Fellowship, 1994), pp. 175-184.]

10. Alan Montgomery en Lambert Dolphin, "Is the Velocity of Light Constant in Time?", Galilean Electrodynamics, Vol. 4, No. 5, September-October 1993, pp. 93-97.

11. "Precisie" moet niet verward worden met "nauwkeurigheid". Atomaire klokken zijn ongelofelijk precies, maar niet noodzakelijkerwijs nauwkeurig. Ten opzichte van elkaar lopen ze buitengewoon gelijk, omdat iedere atomaire klok een seconde in negen biljoen eenheden kan verdelen. Maar in principe is het mogelijk dat het hele netwerk van atomaire klokken naar boven of beneden gaat afwijken. Met andere woorden, de indrukwekkende precisie betekent niet automatisch nauwkeurigheid.

12. Kenneth Brecher, "Is the Speed of Light Independent of the Velocity of the Source?", Physical Review Letters, Vol. 39, No. 17, 24 October 1977, pp. 10511054.

13. De lichtbundels worden verondersteld in een vacuüm te reizen. Het is welbekend dat de lichtsnelheid afneemt als licht door een ander medium reist, zoals water, lucht of glas.

In het heelal zou de tijd zowel atomair als astronomisch bepaald kunnen worden. Onder welke tijd referentie is E=mc 2 geldig? De wet van behoud van massa en energie moet onder beide geldig blijven, m.a.w. de massa of energie in een gesloten systeem is onafhankelijk van het verstrijken van de tijd. Het is duidelijk dat, E=mc 2 volledig juist is m.b.t. de atomaire tijd, waarin we c als constant beschouwen, maar niet m.b.t. de astronomische tijd, waarin c afgenomen is. We zullen laten zien waarom E=mc 2 zelfs in astronomische tijd gerekend correct is.

Nucleaire reacties zorgen voor de omzetting van massa naar energie. Helaas is de omgezette massa te klein en de vrijgekomen energie te groot om nauwkeurig genoeg te kunnen bepalen of E=mc 2 absoluut kloppend is. Maar zelfs als de massa en de energie nauwkeurig genoeg kunnen worden gemeten, dan bevat de formule nog steeds een impliciete experimenteel-bepaalde omzettings constante waarvoor een tijdsreferentie nodig is, die bepaald wordt door een klok. Wat voor een klok zou dit zijn: een astronomische of een astronomaire klok? We zien opnieuw dat E=mc 2 "klok-afhankelijk" is.

Als c afgenomen is (de astronomische klok is dan de referentie), zouden noch lengte, noch elektrische lading, noch temperatuur referenties veranderen. Als gevolg daarvan zouden chemische en nucleaire reacties onveranderlijk zijn. De snelheid van nucleaire (en in mindere mate chemische) reacties zou echter wel veranderen, omdat de trillingsfrequenties van de atomen mee veranderen. Het radioactieve verval neemt eveneens af ten gevolge van een lagere atoomfrequentie bij een afnemende lichtsnelheid.

14. W. G. Tifft, "Properties of the Redshift. III. Temporal Variation," The Astrophysical Journal, Vol. 382, 1 December 1991, pp. 396-415.

15. "Most Distant Galaxies: Surprisingly Mature," Science News, Vol. 119, 7 March 1981, p. 148.
 

Beeld jezelf in dat je in een appel zit die uit zichzelf explodeert, de schil en de buitenste stukken vliegen er eerst af, geduwd door de binnenste delen, omdat de buitenste delen meer geduwd zijn dan de binnenste delen bewegen die sneller . Het precieze centrum van de explosie  (van de appel) beweegt niet.  Stel dan dat na enige tijd de stukken appel verspreid zijn over een volume van 100kubieke meter Eender waar je binnen dat volume naar de vliegende appelstukken kijkt, altijd zal je zien dat de verder verwijderde delen sneller (van je weg) vliegen dan de dichterbij zijnde delen.Want delen die tussen jou en de kern zaten vliegen wel naar je toe, maar met een lagere snelheid dan jijzelf van hen wegvliegt. Uit de uitdeiende heelal kan je concluderen dat er een oerknal geweest is, niet dat de lichtsnelheid niet constant is.  Het licht dat ons bereikt van verdere sterrenstelsels komt hier aan met een snelheid van 300 000 km/s, het is maar door de roodverschuiving dat we kunnen zien dat die sterrenstelsels van ons weg bewegen. Die roodverschuiving is zo ongeveer voor licht hetgeen je hoort als een bromfiets naar je toe rijdt (stijgende toon, sneller stijgend naarmate het voertuig dichter bij jou komt en dan snel dalende en trager dalende toon als de bromfiets je voorbijrijdt.

 

-Top-