Het gewicht.
 
 

In deze verhandeling zullen wij de twee meest gebruikte methode bespreken om het vetpercentage te bepalen, zijnde; de gewichtsindex volgens Quetelet en de huidplooimeting. Het spreekwoord; "Ieder pondje komt door het mondje.", berust op een zekere waarheid, doch ieders basaalmethabolisme is niet gelijk. Wij moeten hierbij rekening houden met het gewicht, de leeftijd en geslacht. Om een evenwichtige gewicht ballans te bekomen moet het basaalmethabolisme plus de inspanning gedurende een etmaal , gelijk zijn aan de opgenomen voeding en haar voedingswaarde. Een positieve ballans lijdt tot gewichtstoename, een negatieve balans tot een afname van het vet. 

De Quetelet methode B.M.I(Body mass index).

Bepaling van de gewichtsindex. 

QI=Kg/M^2
 

Deze index mag voor mannen niet hoger liggen dan 25 en niet lager dan 20. Bij meer dan 25 spreekt men van zwaarlijvigheid, bij meer dan 30 van vetzucht. Voor vrouwen ligt de index tussen 25 en 30. 

Voorbeeld. 

QI=100 kg/1.78^2=31.56. 

Het nadeel van deze methode is dat de toenemende spiermassa door sport of werk eveneens als vet wordt beschouwd. Wij zouden dus een methode moeten ontwikkelen om de spiermassa te kunnen meten. Men kan veronderstellen dat een werkman zijn spieren meer moet kunnen gebruiken dan iemand met een bureel functie. Dit spreekt veel studies over het gewicht van de Belgische bevolking tegen (1996), waar men hier geen rekening mee houdt. 

De huidplooimeting. 

Voor de meting dient de patiënt het bovenlichaam te ontbloten. Er wordt gemeten aan de linkerzijde van het lichaam waarbij de spieren onder de meetplaatsen ontspannen dienen te zijn. Er worden in principe verticale huidplooien royaal met duim en wijsvinger van de linkerhand (bovengreep)vast genomen. In de praktijk blijkt, dat men op de locaties Subscapular en suprailiacaal beter plooien kan opnemen evenwijdig aan het verloop van de elastische vezels in de huid (de spijtlijen van Langer). De geopende huidplooimeter wordt een centimeter onder de vingers over de gehele plooi gezet, waarna men de veer voorzichtig loslaat. Men blijft intussen de plooi met de linkerhand vasthouden. Om te voorkomen dat de dikte van de huidplooi gaat afnemen door het wegdrukken van weefselvocht, dient direkt afgelezen te worden. Men bepaalt de som van de dikten van de vierhuidplooien, m.biceps branchii, m triceps branchii ,subscapular en suprailiacaal. Men leest op de tabel af welk vetpercentage hiermede overeenkomt, rekening houdende met leeftijd en geslacht. 

 

Uitkomsten. 

De volgende streefwaarden voor het percentage lichaamsvet kunnen worden aangehouden. 
 

  Mannen 17-29 jaar 15
    30-39 jaar 17.5
    40-49 jaar 20
    50+ jaar 20
       
  Vrouwen 17-29 jaar 25
    30-39 jaar 27.5
    40-49 jaar 30
    50 + jaar 30
Indien men bijvoorbeeld 5 % boven de streefwaarden meet, heeft de proef persoon ongeveer 5 % te veel aan vet. Op deze manier is een schatting van het ideaal gewicht mogelijk. 
 
 
Tabel naar Durnin en Womersley, differentierende naar leeftijd en geslacht. Aan de hand van de som van de dikten van vier huidplooien 

 
Vetzucht en overgewicht zijn niet identiek: essentieel voor vetzucht is een te grote bijdrage van de vetmassa aan het totaal gewicht. Neem het voorbeeld van een topsporter van 100 kg en 1.78 m groot. Volgens de gewichtindex(BMI) is deze persoon zwaarlijvig (31.6 ).,maar hij heeft een zeer grote spiermassa en bijna geen vet. Uitgaande van bestaand onderzoek heeft Durwin in 1967 een samenhang gevonden tussen de vetmassa, vastgesteld door densiteitsbepaling door totale onderdompeling van het lichaam in een waterbad en de dikte van een aantal onderhuidse vetlagen. Bij jonge mensen bevindt zich namelijk ongeveer 50 % van de totale hoeveelheid lichaamsvet onder de huid. Hiermee rekening houdend kan men op een eenvoudige wijze de totale vetmassa schatten door een viertal plaatsen van het lichaam , die min of meer representatief zijn voor het geheel, op gestandaardiseerde wijze en met een gestandaardiseerd apparaat huidplooidikten te meten. De hoeveelheid lichaamsvet wordt weergegeven als percentage van het totale lichaamsgewicht. Dit percentage kan men van de tabel aflezen aan de hand van de som in mm van de vier al eerder vermelde huidplooidikten. Ouderen neigen progressief tot opslag van vet in de buik -en borstholte, waardoor zich bij hen vaak aanzienlijk minder dan 50 % van het totale lichaam vet onderhuids bevindt. Bij vrouwen bestaat zoals bekend meestal een geheel andere vetverdeling over het lichaam dan mannen. De genoemde tabel, die om bovenstaande redenen differentieert naar leeftijd en geslacht, is na uitgebreid onderzoek opgesteld door Darnin en Womersley. 

De vetbalans van het lichaam. 

Om het vetpercentage te bepalen is de huidplooimeting de meest exacte methode. Maar om een juiste gewichtsbalans te maken is meer nodig. Om het basaalmethabolisme van een persoon te berekenen moet men de Vrije Vet Massa kennen. 

Bepaling van de vrije vet massa VVM. 

Gewicht X vet %/100 = Vet massa kg.
Gewicht-Vetmassa=VVM

Het basaalmethabolisme van de man. 

4.184 X (66 + 13.7 X VVM + 5 X lengte - 6.8 X leeftijd) = Kj.

Het basaalmethabolisme van de vrouw. 

4.184 X (655 + 9.60001 X VVM + 1.8 X lengte - 4.7 X leeftijd) = Kj.

Alle voedingswaarden die gelijk of lager liggen dan het VVM basaalmethabolisme + inspanning , laten door een verhoogde inspanning en dieet de vetbalans negatief overslaan, wat een gewichtsverlies tot gevolg heeft, het tegenovergestelde is dus ook van toepassing.