De Elektro-encefalogram (EEG)
 
    Resultaat dat verkregen wordt op een bewegende rol papier of filmstrook met de uitslagen van een schrijfpen of – stift, toebehorend aan een instrument dat de elektrische verschijnselen die de werking van de hersenen begeleiden, optekent. De elektrische spanningschommelingen worden via elektriciteit -geleidende contactpunten ( elektroden), die op de hoofdhuis worden geplakt, naar de ingang van de meet - en registratieapparatuur, de elektro-encefalograaf, geleid. Bij normale individuen hebben deze spanningschommelingen, ook golven genoemd, bepaalde , binnen nauwe grenzen veranderende eigenschappen. Bij stoornissen van de hersenwerking kunnen deze eigenschappen gewijzigd zijn en uit deze wijzingen kan de neuroloog de aard en de omvang van de stoornis afleiden. Het elektro -encefalogram of kortweg EEG is o.a. van grote betekenis gebleken bij het onderzoek van patiënten met vallende ziekten hersengezwellen en vaataandoeningen. De aan de hoofdhuid gemeten spanningschommelingen vertegenwoordigen slechts een klein deel van de in de hersenen voorkomende elektrische verschijnselen en daardoor geeft het EEG een onvolledig beeld van alle mogelijke stoornissen in de werking van de hersenen. Sommige hersenaandoeningen gaan gepaard met duidelijke en karakteristieke EEG - verschijnselen (epilepsie en hersengezwellen), bij andere geestelijke stoornissen (dementie, oligofrenie) is dit niet of in mindere mate het geval. Met behulp van andere methoden kunnen dan soms wel gegevens verkregen worden die uiteindelijk tot het vaststellen van de aandoening leiden. De elektrische spanning ( potentiaalschommelingen ) die via de hoofdhuid van de hersenen wordt geregistreerd is slechts gering in voltage en moet enkele miljoenen malen worden versterkt voor hij kan worden vastgelegd. De hoogte ( amplitude ) van de spanningschommelingen wordt uitgedrukt in microvolt ( µV ) . Eén microvolt is het miljoenste deel van een volt. Daar de arts ingelicht wil zijn omtrent de spanningschommelingen op verschillende plaatsen tegelijkertijd is het nodig da een elektro-encefalograaf een aantal versterkers en schrijfsystemen bevat. Iedere versterkingseenheid met het bijbehorende schrijftoestel noemt men een kanaal. Een EEG -toestel is meestal samengesteld uit 8 tot 16 kanalen. Een EEG -opname begint met het op het hoofd aanbrengen van kleine zilverplaatjes ( elektroden ) die de elektrische verschijnselen goed kunnen geleiden. Meestal worden 20 elektroden op de hoofdhuid bevestigd met behulp van een kleefpasta. Soms is een ander aantal elektroden vereist. Men zal de patiënt op een gemakkelijke bank of een soort ligstoel laten plaatsnemen om een zo goed mogelijke ontspanning te krijgen , zowel lichamelijk als geestelijk. Het is bekend dat het sluiten van de ogen meestal een duidelijke verandering in het EEG doet ontstaan: het zgn. alfaritme (alfa -ritme) treedt dan op. Dit verdwijnt weer bij het openen van de ogen. Dit verschijnsel hangt vermoedelijk samen met de algemene toestand van ontspanning van de patiënt. De patiënt zal worden gevraagd de ogen verschillende malen te sluiten en te openen , opdat deze veranderingen in het EEG duidelijk vast komen te staan. Ook zal degene die het toestel bedient alle opdrachten aan en alle reacties van de patiënt zo nauwkeurig mogelijk vastleggen op het papier waarop de elektro - encefalograaf de elektrische veranderingen schrijft. 
 
 
 
 
 
 
 
 
    Provocatiemethoden. Het is tegenwoordig gebruikelijk dat behalve het openen en sluiten van de ogen nog een aantal andere methoden wordt toegepast om een indruk te krijgen van kenmerkende veranderingen in het EEG. Men tracht een aantal veranderingen uit te lokken, te provoceren, en men spreekt dan ook van provocatiemethoden. 
 
1.Versterkte ademhaling (hyperventilatie).  
      

    De patiënt wordt gevraagd ten minste drie minuten achtereen flink te zuchten. Hierdoor wordt veel meer koolzuurgas (CO2 ) aan de buitenlucht afgestaan dan normaal, waardoor het koolzuurgehalte van het bloed daalt. Dit heeft o.a. een vernauwing van de bloedvaten van de hersenen tot gevolg, waardoor een indruk kan worden verkregen van de veiligheidsmarge van de hersenwerking in dit opzicht. In het algemeen treden bij versterkte ademhaling in het EEG langzame golven op. Onder deze voor de hersenen enigszins ongunstige omstandigheden komen bepaalde afwijkingen veel sterker tot uiting, zoals de stoornissen in de hersenwerking bij epileptie. Dit onderzoek wordt bij voorkeur verricht met gesloten ogen. Zijn de ogen gedurende dit onderzoek geopend dan wordt de verandering in het EEG die door de versterkte ademhaling wordt opgewekt, voor een belangrijk deel weer tenietgedaan. 

     

2.Lichtflitsprikkeling. 
     

    Onder bepaalde omstandigheden worden door lichtflitsen de ziekteverschijnselen van vallende ziekte opgewekt, terwijl met dit onderzoek ook een nog niet aan het daglicht getreden ziektebeeld ontdekt kan worden. De grootste gevoeligheid van de hersenen voor lichtflitsprikkeling wordt gevonden bij 15 tot 18 flitsen per seconde. Bij een duidelijke reactie van de patiënt bestaat de mogelijkheid dat een aanval van vallende ziekte optreedt. Op zichzelf is deze aanval niet bijzonder gevaarlijk en kan voor het vaststellen van de aandoening van grote betekenis zijn. Tevens is het mogelijk nauwkeurig het verloop van de aard van de spiersamentrekkingen gedurende de aanval gade te slaan. 

     
     

Kenmerken van het EEG. 
 
 
     

    De benaming van de verschillende kenmerken zijn gebaseerd op het aantal golven per seconde ( frequentie , uitgedrukt in HZ ,hertz), de elektrische spanning (voltage) of de grootte van de uitslag ten opzichte van de basislijn (amplitude) uitgedrukt in microvolt en vormeigenschappen zoals het voorkomen van pieken en piek golf complexen. Met letters van het Griekse alfabet wordt het zgn. frequentiegebied van het EEG aangegeven: 

    Delta d 0-3.5 per seconde 

    Thèta J 4-7 per seconde 

    Alpha a 8-13 per seconde 

    Bèta b 14-40 per seconde 

    Het meest opvallende en het eerst ontdekte verschijnsel in het EEG van normale volwassenen in wakende toestand is het alfa -frequentie gebied. Men spreekt ook van alfa(a )golven, a -ritme en -a EEG. 

     
     

1.Alfa (a ) ritme.  
     

    Het aantal golven van dit ritme varieert van 8-13 per seconde. Bij de meeste individuen is de frequentie tamelijk constant , hij wisselt veelal niet meer dan 1-2 per seconde. 

    Er zijn echter ook individuen van wie het alfaritme variert van 8-14 , zonder dat dit als afwijkend mag worden beschouwd. Zelden wordt bij normale mensen een alfaritme waargenomen met een aantal golven dat hoger is dan 13 per seconde of lager dan 8 per seconde. Het voltage van alfagolven bedraagt bij dergelijke registraties via de hoofdhuid gemiddeld 50-75 microvolt , een enkele maal zijn ze veel lager of veel hoger. Bij registraties die rechtstreeks van de hersenen worden gemaakt, wat mogelijk is met behulp van dunne , penvormige metalen elektroden , is het voltage van de spanningspieken veel hoger omdat dan de demping van schedelbot en huid is weggevallen. Het alfaritme komt in het algemeen regelmatig en voortdurend voor , maar ook hier zijn individuele variaties mogelijk. Bij sommige individuen is het ritme zeer onregelmatig , verdwijnt telkens , of is slechts nu en dan waarneembaar. Dit hoeft nog niet te duiden op een ernstige stoornis in de hersenwerking. Het alfaritme kan het best worden afgeleid van de achterste gedeelten van de schedel waaronder de hersengebieden zijn gelegen waar prikkels van het netvlies aankomen en verwerkt worden. Gezien het nauwe verband van het optreden van het alfaritme met het openen en sluiten van de ogen vermoedt men dan ook dat het voorkomen van het alfaritme wordt beïnvloed door de prikkels die via het netvlies en de oogzenuw de hersenen bereiken. Zodra individuen die geestelijk en lichamelijk in rust verkeren de ogen openen wordt het voltage van het alfaritme veel kleiner en soms verdwijnt het geheel. Meestal blijft het weg als de ogen geopend blijven , soms keert het na enige tijd weer terug. Het alfaritme kan bij veel mensen tot verdwijnen worden gebracht door hun te vragen geestelijke activiteiten uit te voeren zoals het maken van rekensommetjes. Hoewel meestal van het alfaritme wordt gesproken , moet in aanmerking worden genomen dat bij nauwkeurig onderzoek aan iedere zijde van het hoofd verschillende gebieden zijn waar te nemen waarin alfaritmen voorkomen. De verschillen zijn echter klein , vandaar ook de vereenvoudiging in de beschrijving. 

     
     

2.Bèta (b -) ritme. 
     

    Deze elektrische spanningschommelingen van de hersenen hebben een groter aantal golven per seconde (frequentie 14-40), maar een veel lager voltage (ca. 20-30 microvolt) in vergelijking tot het duidelijk waarneembare alfaritme. Het bètaritme komt veelvuldig voor, in kleinere of grotere reeksen, meestal echter niet langer dan 1 tot 2 seconden achtereen. Het wordt, in tegenstelling tot het alfaritme, vooral waargenomen aan de voorkant van de schedel, het gebied dus waaronder zich de voorhoofdskwabben van de hersenen bevinden. Het bètaritme wordt vooral ook gezien bij bepaalde vormen van hersenactiviteit waarbij een sterke mate van aandacht is vereist. 

    Gedurende het maken van rekensommetjes neemt het bètaritme dan ook veelal de plaats in van het alfaritme. 

     

3.Delta (?) ritme. 
     

     

    De frequentie van dit EEG -ritme varieert van 0-3.5 per seconde. Bij normale personen komt echter een frequentie lager dan 2 per seconde niet voor. Het voltage is laag en komt nooit boven 50 microvolt uit. Het ritme komt onregelmatig voor, meest als geïsoleerde golven. In hoofdzaak wordt het deltaritme waargenomen in de afleidingen boven de slaapkwabben van de grote hersenen. De activiteit verschilt nogal van persoon tot persoon en vertoont ook tamelijk veel variantie indien bij een zelfde individu het EEG op verschillende tijdstippen geregistreerd wordt. 

     

4.Thèta (J -) ritme. 
 

 

Dit EEG -ritme is gekenmerkt door golven met een frequentie van 4-7 per seconde, terwijl het voltage in het algemeen niet hoger is dan 50 microvolt. Het thètaritme komt onregelmatig voor en dan nog vrijwel uitsluitend in de afleidingen boven de slaapkwabben van de grote hersenen. 

 

 

Voorbeelden van abnormale EEG's

 

 
 

1.Vallende ziekte

 

Het EEG -onderzoek heeft zeer belangrijk bijgedragen tot het herkenen van de vele soorten verschijnselen die gepaard gaan met vallende ziekte. Bepaalde EEG -verschijnselen hebben een nauwe betrekking tot vallende ziekte en worden uitsluitend gezien bij lijders aan die ziekte, andere verschijnselen doen zich ook bij andere hersenverschijnselen doen zich ook bij andere hersenstoornissen voor. Afhankelijk van de aard van het ziektebeeld worden zgn. piekgolf complexen met een frequentie van 3 per seconde en een hoog voltage (250- 400 microvolt) waargenomen, maar ook komen pieken in het EEG voor met een frequentie van 10 - 20 per seconde, eveneens met een hoog voltage. Dit worden de epileptische ontladingen van vallende ziekte genoemd. De vorm en de wijze van voorkomen van de elektrische spanningsveranderingen hangen samen met de aard van de ziekte en de plaats van de hersenstoornissen die eraan ten grondslag liggen. Het meest opvallend is dat de afwijkingen die zich bij deze ziekte in het EEG voordoen vaak in kort of lang durende reeksen of bij vlagen optreden. De aanvallen onderscheiden zich van de perioden ervoor en erna doordat het voltage van de golven hoger is en de vorm anders. 

 

2. Stoornissen in de bloedvoorziening. 

 

De aard van de afwijking van het EEG wordt bepaald door de mate waarin de hersenwerking is gestoord. Stoornissen in de bloedvoorziening van de hersenen leiden op den duur altijd tot versterf van hersencellen met als gevolg daarvan uitval van de werking van een bepaald gebied. Een geringe beschadiging met een lichte stoornis in de hersenwerking leidt tot het optreden van golven met een lagere frequentie, bijvoorbeeld thètagolven. Is de beschadiging nog ernstiger van aard dan komen langzame of zeer langzame golven voor. Het is niet mogelijk alleen op grond van veranderingen in het EEG onderscheid te maken tussen de verschillende typen vaataandoeningen in de hersenen. Hoe verschillend ook de oorzaak is, het resultaat is bijna altijd versterf van hersencellen of een hersengebied. 

 

3. Hersengezwellen 

 

Een gezwel op zichzelf veroorzaakt geen elektrische spanningschommelingen omdat het gezwelweefsel niet elektrisch actief is. De in het EEG optredende veranderingen van het normale patroon zijn ook een gevolg van de veranderde werking van de omgevende zenuwcellen, welke meestal wordt veroorzaakt door druk van het gezwel op het hersenweefsel. Dit kan zich uiten in een minder goede werking, waardoor golven van een geringe frequentie ontstaan, maar is ook mogelijk dat door de prikkeling van het gezwelweefsel de ontladingen van de zenuwcellen toenemen. Van grote betekenis voor de bepaling waar het gezwel zich in de hersenen bevindt is dat ter plaatsen een zgn. gebied van elektrische 'stille' (stiltezone) ontstaat. In de directe omgeving ontstaat door de druk van het gezwel meestal een zone van laagfrequente activiteit: deltaritme. Hoe sterker de stoornis, des te lager de frequentie van de delta-activiteit wordt. Als de stoornis in de hersenwerking minder ernstig is , dan is de frequentie van de golven hoger en kan plaatselijk thèta -activiteit worden waargenomen. Het voltage van de golven is tot op zekere hoogte evenredig met het aantal bij de stoornis betrokken zenuwcellen. De frequentie en het voltage geven dan ook een inzicht in de uitbreiding van het ziekteproces en de mate waarin de cellen vernietigd zijn. Als typisch complex van verschijnselen kan een gezwel met een gebied van elektrische stilte omgeven zijn door een zone met deltagolven, welke op haar beurt wordt omgeven door een zone van thètagolven. 
 

- Top -