![]() ![]()
1.Versterkte ademhaling (hyperventilatie). De patiënt wordt gevraagd ten minste drie minuten achtereen flink te zuchten. Hierdoor wordt veel meer koolzuurgas (CO2 ) aan de buitenlucht afgestaan dan normaal, waardoor het koolzuurgehalte van het bloed daalt. Dit heeft o.a. een vernauwing van de bloedvaten van de hersenen tot gevolg, waardoor een indruk kan worden verkregen van de veiligheidsmarge van de hersenwerking in dit opzicht. In het algemeen treden bij versterkte ademhaling in het EEG langzame golven op. Onder deze voor de hersenen enigszins ongunstige omstandigheden komen bepaalde afwijkingen veel sterker tot uiting, zoals de stoornissen in de hersenwerking bij epileptie. Dit onderzoek wordt bij voorkeur verricht met gesloten ogen. Zijn de ogen gedurende dit onderzoek geopend dan wordt de verandering in het EEG die door de versterkte ademhaling wordt opgewekt, voor een belangrijk deel weer tenietgedaan.
Onder bepaalde omstandigheden worden door lichtflitsen de ziekteverschijnselen van vallende ziekte opgewekt, terwijl met dit onderzoek ook een nog niet aan het daglicht getreden ziektebeeld ontdekt kan worden. De grootste gevoeligheid van de hersenen voor lichtflitsprikkeling wordt gevonden bij 15 tot 18 flitsen per seconde. Bij een duidelijke reactie van de patiënt bestaat de mogelijkheid dat een aanval van vallende ziekte optreedt. Op zichzelf is deze aanval niet bijzonder gevaarlijk en kan voor het vaststellen van de aandoening van grote betekenis zijn. Tevens is het mogelijk nauwkeurig het verloop van de aard van de spiersamentrekkingen gedurende de aanval gade te slaan.
![]() De benaming van de verschillende kenmerken zijn gebaseerd op het aantal golven per seconde ( frequentie , uitgedrukt in HZ ,hertz), de elektrische spanning (voltage) of de grootte van de uitslag ten opzichte van de basislijn (amplitude) uitgedrukt in microvolt en vormeigenschappen zoals het voorkomen van pieken en piek golf complexen. Met letters van het Griekse alfabet wordt het zgn. frequentiegebied van het EEG aangegeven: Delta d 0-3.5 per seconde Thèta J 4-7 per seconde Alpha a 8-13 per seconde Bèta b 14-40 per seconde Het meest opvallende en het eerst ontdekte verschijnsel in het EEG van normale volwassenen in wakende toestand is het alfa -frequentie gebied. Men spreekt ook van alfa(a )golven, a -ritme en -a EEG.
Het aantal golven van dit ritme varieert van 8-13 per seconde. Bij de meeste individuen is de frequentie tamelijk constant , hij wisselt veelal niet meer dan 1-2 per seconde. Er zijn echter ook individuen van wie het alfaritme variert van 8-14 , zonder dat dit als afwijkend mag worden beschouwd. Zelden wordt bij normale mensen een alfaritme waargenomen met een aantal golven dat hoger is dan 13 per seconde of lager dan 8 per seconde. Het voltage van alfagolven bedraagt bij dergelijke registraties via de hoofdhuid gemiddeld 50-75 microvolt , een enkele maal zijn ze veel lager of veel hoger. Bij registraties die rechtstreeks van de hersenen worden gemaakt, wat mogelijk is met behulp van dunne , penvormige metalen elektroden , is het voltage van de spanningspieken veel hoger omdat dan de demping van schedelbot en huid is weggevallen. Het alfaritme komt in het algemeen regelmatig en voortdurend voor , maar ook hier zijn individuele variaties mogelijk. Bij sommige individuen is het ritme zeer onregelmatig , verdwijnt telkens , of is slechts nu en dan waarneembaar. Dit hoeft nog niet te duiden op een ernstige stoornis in de hersenwerking. Het alfaritme kan het best worden afgeleid van de achterste gedeelten van de schedel waaronder de hersengebieden zijn gelegen waar prikkels van het netvlies aankomen en verwerkt worden. Gezien het nauwe verband van het optreden van het alfaritme met het openen en sluiten van de ogen vermoedt men dan ook dat het voorkomen van het alfaritme wordt beïnvloed door de prikkels die via het netvlies en de oogzenuw de hersenen bereiken. Zodra individuen die geestelijk en lichamelijk in rust verkeren de ogen openen wordt het voltage van het alfaritme veel kleiner en soms verdwijnt het geheel. Meestal blijft het weg als de ogen geopend blijven , soms keert het na enige tijd weer terug. Het alfaritme kan bij veel mensen tot verdwijnen worden gebracht door hun te vragen geestelijke activiteiten uit te voeren zoals het maken van rekensommetjes. Hoewel meestal van het alfaritme wordt gesproken , moet in aanmerking worden genomen dat bij nauwkeurig onderzoek aan iedere zijde van het hoofd verschillende gebieden zijn waar te nemen waarin alfaritmen voorkomen. De verschillen zijn echter klein , vandaar ook de vereenvoudiging in de beschrijving.
Deze elektrische spanningschommelingen van de hersenen hebben een groter aantal golven per seconde (frequentie 14-40), maar een veel lager voltage (ca. 20-30 microvolt) in vergelijking tot het duidelijk waarneembare alfaritme. Het bètaritme komt veelvuldig voor, in kleinere of grotere reeksen, meestal echter niet langer dan 1 tot 2 seconden achtereen. Het wordt, in tegenstelling tot het alfaritme, vooral waargenomen aan de voorkant van de schedel, het gebied dus waaronder zich de voorhoofdskwabben van de hersenen bevinden. Het bètaritme wordt vooral ook gezien bij bepaalde vormen van hersenactiviteit waarbij een sterke mate van aandacht is vereist. Gedurende het maken van rekensommetjes neemt het bètaritme dan ook veelal de plaats in van het alfaritme.
De frequentie van dit EEG -ritme varieert van 0-3.5 per seconde. Bij normale personen komt echter een frequentie lager dan 2 per seconde niet voor. Het voltage is laag en komt nooit boven 50 microvolt uit. Het ritme komt onregelmatig voor, meest als geïsoleerde golven. In hoofdzaak wordt het deltaritme waargenomen in de afleidingen boven de slaapkwabben van de grote hersenen. De activiteit verschilt nogal van persoon tot persoon en vertoont ook tamelijk veel variantie indien bij een zelfde individu het EEG op verschillende tijdstippen geregistreerd wordt.
Dit EEG -ritme is gekenmerkt door golven met een frequentie van 4-7 per seconde, terwijl het voltage in het algemeen niet hoger is dan 50 microvolt. Het thètaritme komt onregelmatig voor en dan nog vrijwel uitsluitend in de afleidingen boven de slaapkwabben van de grote hersenen.
![]() 1.Vallende ziekte.
Het EEG -onderzoek heeft zeer belangrijk bijgedragen tot het herkenen van de vele soorten verschijnselen die gepaard gaan met vallende ziekte. Bepaalde EEG -verschijnselen hebben een nauwe betrekking tot vallende ziekte en worden uitsluitend gezien bij lijders aan die ziekte, andere verschijnselen doen zich ook bij andere hersenverschijnselen doen zich ook bij andere hersenstoornissen voor. Afhankelijk van de aard van het ziektebeeld worden zgn. piekgolf complexen met een frequentie van 3 per seconde en een hoog voltage (250- 400 microvolt) waargenomen, maar ook komen pieken in het EEG voor met een frequentie van 10 - 20 per seconde, eveneens met een hoog voltage. Dit worden de epileptische ontladingen van vallende ziekte genoemd. De vorm en de wijze van voorkomen van de elektrische spanningsveranderingen hangen samen met de aard van de ziekte en de plaats van de hersenstoornissen die eraan ten grondslag liggen. Het meest opvallend is dat de afwijkingen die zich bij deze ziekte in het EEG voordoen vaak in kort of lang durende reeksen of bij vlagen optreden. De aanvallen onderscheiden zich van de perioden ervoor en erna doordat het voltage van de golven hoger is en de vorm anders.
2. Stoornissen in de bloedvoorziening.
De aard van de afwijking van het EEG wordt bepaald door de mate waarin de hersenwerking is gestoord. Stoornissen in de bloedvoorziening van de hersenen leiden op den duur altijd tot versterf van hersencellen met als gevolg daarvan uitval van de werking van een bepaald gebied. Een geringe beschadiging met een lichte stoornis in de hersenwerking leidt tot het optreden van golven met een lagere frequentie, bijvoorbeeld thètagolven. Is de beschadiging nog ernstiger van aard dan komen langzame of zeer langzame golven voor. Het is niet mogelijk alleen op grond van veranderingen in het EEG onderscheid te maken tussen de verschillende typen vaataandoeningen in de hersenen. Hoe verschillend ook de oorzaak is, het resultaat is bijna altijd versterf van hersencellen of een hersengebied.
3. Hersengezwellen
Een gezwel op zichzelf veroorzaakt geen elektrische spanningschommelingen
omdat het gezwelweefsel niet elektrisch actief is. De in het EEG optredende
veranderingen van het normale patroon zijn ook een gevolg van de veranderde
werking van de omgevende zenuwcellen, welke meestal wordt veroorzaakt door
druk van het gezwel op het hersenweefsel. Dit kan zich uiten in een minder
goede werking, waardoor golven van een geringe frequentie ontstaan, maar
is ook mogelijk dat door de prikkeling van het gezwelweefsel de ontladingen
van de zenuwcellen toenemen. Van grote betekenis voor de bepaling waar
het gezwel zich in de hersenen bevindt is dat ter plaatsen een zgn. gebied
van elektrische 'stille' (stiltezone) ontstaat. In de directe omgeving
ontstaat door de druk van het gezwel meestal een zone van laagfrequente
activiteit: deltaritme. Hoe sterker de stoornis, des te lager de frequentie
van de delta-activiteit wordt. Als de stoornis in de hersenwerking minder
ernstig is , dan is de frequentie van de golven hoger en kan plaatselijk
thèta -activiteit worden waargenomen. Het voltage van de golven
is tot op zekere hoogte evenredig met het aantal bij de stoornis betrokken
zenuwcellen. De frequentie en het voltage geven dan ook een inzicht in
de uitbreiding van het ziekteproces en de mate waarin de cellen vernietigd
zijn. Als typisch complex van verschijnselen kan een gezwel met een gebied
van elektrische stilte omgeven zijn door een zone met deltagolven, welke
op haar beurt wordt omgeven door een zone van thètagolven.
|