Het elektrocardiogram ECG
 
 
Het ECG wordt verkregen op een bewegende rol papier of filmstrook met de uitslagen van een schrijfpen of stift, toebehorend aan een instrument dat de elektrische verschijnselen die de hartwerking begeleiden, optekent. De samentrekkingen van het hart gaan gepaard met veranderingen in de elektrische lading van de hartspiercellen. Deze veranderingen veroorzaken elektrische stroompjes en elektrische spanningsverschillen in het lichaam, welke aan de huid gemeten kunnen worden. De methode om deze spanningsverschillen te meten en vast te leggen wordt elektrocardiografie genoemd.

Aan het begin van iedere normale hartslag ontstaat de elektrische activiteit (ontlading = depolarisatie) in een gedeelte van de rechter boezem: de sinus-auriculaire knoop. Hier vandaan breidt de elektrische activiteit zich ongeveer ééntiende seconde over beide boezems uit.
 

 
 

De boezems worden van de kamers gescheiden door een bindweefselplaat ( anulus fibrosus) die de voortgang van de elektrische activiteit naar de kamers verhindert. De verbinding tussen de boezems en de kamers wordt gevormd door een zenuwknoop die ligt op de grens van boezems en kamers ( atrio-ventriculaire knoop) en de bundels van Hiss, die uitlopen in de Purkinjevezels. De knoop op de grens van boezems en kamers wordt door de boezemcellen ontladen en vertraagt de elektrische activiteit ongeveer ééntiende seconde. Vervolgens wordt de ontlading zeer snel voortgeleid over de bundel van Hiss en de Purkinjevezels, waarna de spiercellen in de kamers worden ontladen en samentrekken.

 

Tijdens de rustpauze van het hart (diastole) zijn aan het lichaamsoppervlak geen spanningsverschillen waarneembaar. Het spanningsverschil tussen een elektriciteit-geleidend contactpunt (elektrode) aan de rechterarm en een contactpunt aan het linkerbeen bijvoorbeeld is nul. Tijdens de ontlading van de boezems wordt tussen beide elektroden een spanningsverschil van ca. 0.2 millivolt gemeten. Deze piek in de grafiek wordt de p-top van het elektrocardiogram of kortweg ecg genoemd en duurt ongeveer ééntiende seconde. Als de ontlading wordt voortgeleid door deze atrio-ventriculaire knoop wordt tussen de beide elektroden geen spanningsverschil gemeten. De ontlading van de kamerspiervezels gaat gepaard met een spanningsverschil tussen beide elektroden dat maximaal 1.5 mV groot is. Dit geheel wordt het QRS-complex genoemd, hetgeen 80 msec duurt. Het Q-deel wordt waargenomen tijdens de ontlading van de scheidingswand tussen de beide kamers. De R-top wordt geregistreerd tijdens de ontlading van de wanden van de linker en rechter kamer en het S-deel tijdens de ontlading van de achterwand van de rechter kamer. Vervolgens blijven de spiercellen van de kamers 50 tot 100 msec.ontladen. in deze periode wordt tussen beide elektroden wederom geen spanningsverschil gemeten. Tijdens het herstel van de lading van de wand van de spiercellen van de kamers ( oplading of repolarisatie) wordt wederom een spanningsverschil gemeten: de T-top welke ca. 200msec. Duurt en 2-5 mV hoog is. De oplading van de cellen van de boezems valt samen met de ontlading van de cellen van de kamers en veroorzaakt geen afzonderlijke toppen in het ECG.
De elektrische activiteit behorende bij één hartslag wordt dus geregistreerd als achtereenvolgens de P-top ( boezemontlading), een QRS-complex (kamerontlading) en een T-top (kameroplading). Bij iedere hartslag, dus ongeveer iedere seconde, herhaalt zich dit.

 

 

Het ECG wordt doorgaans geregistreerd op een daarvoor geschikt schrijfapparaat: een elektrocardiograaf. De versterking wordt zodanig afgesteld dat een verticale uitslag van 1 cm op het papier overeenkomt met een spanning van 1 mV. Het papier loopt met een snelheid van 25mm/sec. langs de schrijver. 25 mm op papier komt dus overeen met 1 seconde en 1 mm met 0.4 seconde.

 

Het patroon dat wordt geregistreerd omvat steeds de p-, QRS- en T- toppen. De onderlinge verhouding van deze toppen is afhankelijk van:

 

1.de elektrische activiteit van het hart van de desbetreffende persoon;

 

2.de geleiding van de elektrische activiteit door het lichaam;

 

3.de plaats van de elektroden.

 

Uitgaande van drie elektroden aan de ledematen, één aan de linkerarm (geel), één aan de rechterarm (rood), één aan het linkerbeen (groen) , en zes elektroden links voor de borst worden in de praktijk twaalf ECG-afleidingen geregistreerd (C1-C6). Het rechterbeen (zwart) wordt eveneens via een elektrode verbonden met de randaarde van de elektrocardiograaf.
 

 

 
 
  Op deze wijze kunnen twaalf afleidingen worden gemaakt. Ieder van deze afleidingen heeft bij gezonden een specifiek patroon. Bij bepaalde afwijkingen van het hart worden eveneens specifieke veranderingen gevonden in één of meer van deze twaalf afleidingen, waardoor in vele gevallen de hartaandoening kan worden vastgesteld.
 
 
 
Hartritmestoringen

 
Hartkloppingen

Normaal voelen we ons hart nauwelijks kloppen. Als we ineens de hartslagen nadrukkelijk voelen en horen, noemen we dat hartkloppingen. Meestal is dit heel onschuldig. Bij jonge mensen ligt de oorzaak vaak buiten het hart. Bij oudere mensen kan het wijzen op een hartaandoening. 

De oorzaak van hartkloppingen kan zijn, dat de borstwand meer gespannen is dan normaal. Het kan ook zijn dat het harder is gaan kloppen. Zoiets gebeurt bij gespannenheid, stress, zenuwachtigheid, hevige spanning, verhoogde werking van de schildklier, en andere situaties waarin het hart wordt "opgezeept". Vaak is het een combinatie van oorzaken. Bij hartkloppingen is de polsslag normaal, soms wat aan de vlugge kant. Op het ECG is van hartkloppingen weinig of niets te zien. Alleen bij een verhoogde werking van de schildklier blijkt dat soms uit het ECG.

 
 
 
Sinus -tachycardie

Het te snelle hartritme is een gevolg van het feit dat de sinusknoop te vaak een elektrische impuls afgeeft, waarop het hart gewoon reageert en zich samentrekt. De reden hiervoor kan zijn, dat het hart zwakker is dan normaal. Een normaal en gezond hart pompt 5 liter bloed door het lichaam. Een zwakker hart zal ditzelfde doen, maar daarvoor zal het harder moeten werken. Dit levert dus een versneld hartritme ( tachycardie) op. Dit doet zich voor bij hartafwijkingen als decompensatiocordis, en ontsteking van de hartspier of van het hartzakje. Andere oorzaken van tachycardie kunnen zijn: koorts, heftige emoties en inspanningen. Meestal is het een tijdelijke aanval, die geleidelijk ontstaat en eindigt. Als de aanval blijft voortduren, kan dat wijzen op bloedarmoede, verhoogde werking van de schildklier of medicijnvergiftiging. Ook een shock die ontstaat door bloedverlies, kan de oorzaak zijn. Het ECG toont bij inspanning en koorts alleen een wat versneld hartritme. 

Sinus -bradycardie
 

De sinusknoop stuurt slechts tussen de 50 en 60 keer per minuut een elektrische impuls naar het hart. Dit is ook te voelen aan de polsslag, die overigens wel regelmatig is. 

Een bekend voorbeeld van vertraagde hartwerking (bradycardie) is het ‘sporthart’. Verder komt het voor als een aangeboren afwijking. Andere oorzaken kunnen zijn een vertraagde werking van schilklier, gezwellen in de hersenen, geelzucht en het gebruik van bepaalde medicijnen. 

Het ECG toont bij bradycardie een regelmatig (te) langzaam hartritme. Oppassen: Mensen met zo’n regelmatige (te) langzame pols- en hartslag moeten bij medische ingrepen ( injecties, kies trekken) de behandelende (tand)arts of eerst hun huisarts raadplegen.

Sinus-aritmie

 Bij kinderen en jonge mensen wordt bij het inademen het hartritme iets versneld en bij het uitademen iets vertraagd. Tijdens het inademen is de polsslag wat sneller dan bij het uitademen. Daarom ontstaat sinus - aritmie, een soort golfbeweging die ophoudt als de ademhaling wordt gestopt. Sinus -aritmie komt ook voor bij oudere mensen met aderverkalking van de kransslagaderen, maar niet in samenhang met de ademhaling. Bij sinus -aritmie laat het ECG een normaal hartritme zien, waarbij evenwel de ‘toppen’ in groepen nu eens wat dichter bij elkaar en dan weer wat verder uit elkaar staan, net als een golfbeweging.

Boezem -fladderen (atrium -fladderen)

 

Bij het boezem -fladderen trekken de boezems zich samen in een tempo van wel 250 tot 350 keer per minuut. De hartkamers volgen dat tempo niet. (Er zouden ernstige stoornissen in de bloedsomloop ontstaan. Vaak wordt slechts één op de vier elektrische prikkels die samentrekkingen veroorzaken, bij het boezem -fladderen naar de kamers voortgeleid. Als de boezems zich dus 280 keer per minuut samentrekken, dan doen de kamers dat 70 keer per minuut. Dit kan plotseling overspringen naar 140 slagen per minuut, als de kamers één op de twee prikkels ontvangen. 

Het ECG toont bij boezem -fladderen een typisch beeld. De P -toppen (samentrekkingen boezems ) lijken net zaagtanden. 

Boezem -fladderen komt niet vaak voort. Oorzaken kunnen zijn aandoeningen van de kransslagaderen, reumatische hartziekte, defect in de wand tussen de hartboezems, verhoogde werking van de schilklier, en het gebruik van bepaalde medicijnen. 

Het gevaar van boezem – fladderen is trombose in de boezem (vorming van een bloedstolsel), doordat de boezems wel eens maar niet volledig samentrekken, zodat er in de hoeken van de boezems een vertraagde doorstroming plaatsvindt. Als zo een bloedstolsel losschiet, kan het ergens een slagader(tje) afsluiten.

Boezem-fibrilleren (atrium- fibrilleren)

 

Het boezem - fladderen kan overgaan in boezem - fibrilleren ( licht trillen) en omgekeerd. Bij het boezem -fibrilleren trekken de boezems zich wel 300 tot 600 keer per minuut samen. Een klein deel van de elektrische prikkels die de boezem - samentrekkingen veroorzaken, wordt voort geleid naar de kamers. Hier zit echter geen regelmaat in, zodat er een onregelmatige polsslag is van 110 tot 140 slagen per minuut. 

Boezem - fibrilleren kan voorkomen in betrekkelijk kortdurende aanvallen en dan is het vrij onschuldig. Maar als het boezem - fibrilleren blijft doorgaan, wijst dat op een langer bestaande afwijking van het hart. Vaak worden bij het boezem - fibrilleren verschillende hoeveelheden bloed door gepompt Aan de pols is dan een onregelmatige afwisseling te voelen van goed en slecht ‘ gevulde’ slagen (pulsus alternans). 

Bij het luisteren naar het hart kan men soms een hartslag horen, terwijl deze aan de pols niet te voelen is. Dit wordt aangeduid als pols -deficit. 

Als oorzaken van boezem - fibrilleren kunnen worden genoemd: 

  1. De boezemwand is verzwakt door ontstekingen van de boezemspier of het vlies (hartzakje) daaromheen. Vaak is reuma hier de oorzaak van.
  2. De druk in de boezems is te hoog, doordat het bloed moeilijk in de kamers gepompt kan worden ( bijvoorbeeld door hartklep - afwijkingen).
  3. Invloeden van elders uit het lichaam, zoals operatie, vergiftiging, overmatig alcoholgebruik, verhoogde werking van de schildklier, in groei van gezwel – weefsel (bijvoorbeeld uit de longen) in de boezemwand.
Oppassen: Iemand die lijdt aan boezem – fladderen of boezem – fibrilleren, hoort onder medische controle te staan. Er moet een goede begeleiding zijn bij medische ingrepen en bij het ondernemen van activiteiten die meer dan normale lichamelijke inspanning vergen.
 
 

 
 
 
 

 
 

 
 
 

Extra systolie (‘overslaan’ van het hart)

 

Bij extra systolie (systolie = het samentrekken) wordt het normale hartritme plotseling onderbroken doordat een samentrekking van de boezems eerder komt dan normaal. Zo’n supra -ventriculaire systole ( supra = boven, ventriculus = kamer, systole = samentrekking) die te vroeg komt, wordt automatisch gevolgd door een eveneens te vroege samentrekking van de kamers. Wordt deze stoornis niet opgevangen, dan gaat de hartslag verder met de normale tussenruimten, waarbij door de onderbreking een afwijking is ontstaan van het oorspronkelijk hartritme. Ook een te vroege samentrekking van de kamers alleen kan voorkomen. Als dit wordt opgevangen ofwel wordt gecompenseerd , dan blijft het oorspronkelijke hartritme gehandhaafd. En ook gebeurt het wel dat een te vroege samentrekking van de kamers tussen twee normale samentrekkingen wordt ‘gemengd’ ofwel geïnterpoleerd. Dan is er sprake van een echte extra systole. Extra systolie kan voorkomen bij zowel gezonde als zieke harten als bij digitalis – vergiftiging ( een teveel van het geneesmiddel digitalis). Op het ECG is extra systolie duidelijk te zien, al dan niet met compensatie of interpolatie. 
 
 

Pulsus alternans

 

De afwijking kan goed worden vastgesteld met de bloeddruk - meter. De manchet wordt opgepompt totdat er geen polsslag meer te voelen is. Als de druk in de manchet wordt verlaagd, wordt op een gegeven ogenblik een hartritme vastgesteld van bijvoorbeeld 40 slagen per minuut. Bij een verdere verlaging van de druk wordt dan plotseling een hartritme waargenomen van 80 slagen per minuut, dus het dubbele aantal. Dat is de pulsus alternans, wat wijst op een slechte toestand van het hart. 

Als oorzaak van pulsus alternans kan worden genoemd (te) hoge bloeddruk, aderverkalking en ernstige nier – aandoeningen. 
 
 

Paroxysmale tachycardie ( ineens ‘ op hol slaan ‘ van het hart)

 

In dit verband is het van belang dat we ons afvragen: ‘ Waar komen de elektrische impulsen precies vandaan?’ Daarbij onderscheiden we: 

  1. Van de sinusknoop, wat aanleiding geeft tot:
  • Het normale hartritme; 
  • de sinus – tachycardie ofwel een versneld hartritme; 
  • de sinus – bradycardie ofwel een vertraagd hartritme; 
  • de sinus – aritmie ofwel een onregelmatig hartritme.
2-a. Van de boezems(atria,enkelvoud:atrium), wat aanleiding geeft tot de zogenoemde atriale ritme. 

b. Van het weefsel rond de a.v.-knoop ofwel de nodus atrioventriculaire ritme (nodus = knoop, atrium = boezem, ventriculus = kamer) , wat aanleiding geeft tot de zogenoemde nodale ritmen. 

De atriale en nodale ritmen worden gezamenlijk aangeduid als de superventriculaire ritme ( supra= boven , dus: ritme die zijn ‘ontstaan’ boven de kamers). de elektrische impulsen die supra- ventriculair zijn ontstaan, zijn verantwoordelijk voor onder meer: 

  • het boezem – fladderen ( regelmatige, snelle boezem – samentrekkingen), 
  • het boezem – fibrilleren ( regelmatige flauwe trillingen), 
  • de paroxysmale supra- ventriculaire tachycardie ( het ‘op hol slaan’ van de boezem – samentrekkingen).
Dit verschil is hierom zo belangrijk, omdat er bij onregelmatigheden in het ritme van de boezem – samentrekkingen altijd nog wel wat bloed wordt doorgepompt naar de kamers. die kunnen het bloed dan door de longslagader en de grote lichaamsslagader ( aorta) doorpompen naar het lichaam. Een onregelmatigheid in het ritme van de samentrekking van de kamers heeft echter altijd direct invloed op de bloedvoorziening van het lichaam. 

Tachycardie wil zeggen: versneld hartritme en paroxysmale betekent: in aanvallen, toevallen optredend. Hierbij moeten we direct een duidelijk onderscheid maken tussen: 

  1. Paroxysmale supra-ventriculaire tachycardie, dus een in aanvallen optredende versnelling van het hartritme als gevolg van elektrische impulsen die van boven de hartkamers komen.
  2. Paroxysmale kamertachycardie, dus een primaire versnelling van het ritme waarin de hartkamers zich samentrekken, (wat een veel ernstiger stoornis is!).
 

1. De paroxysmale supra-ventriculaire tachycardie is het meest optredende versnelde hartritme, voorkomend bij jonge mensen met een normaal hart. Op het ECG is alleen een zeer snelle hartwerking te zien, met een hele serie extra samentrekkingen, in een tempo van 160 tot 200 slagen per minuut. Ook aan de polsslag is dat te voelden. 

Kenmerken: van deze zeer plotselinge in aanvallen optredende hartritmestoornis zijn: 

  1. Het plotseling beginnen en even plotseling eindigen van de aanvallen.
  2. De duur van een aanval varieert van enige minuten tot enige uren.
  3. De polsslag is regelmatig, maar wel (erg) snel.
  4. Lichamelijke inspanning heeft geen invloed op de aanval.
  5. De aanval kan plotseling verdwijnen bij het ‘persen’ , het maken van bepaalde bewegingen, het braken of even flink in de ogen wrijven. Een deskundige zal proberen de aanval te stoppen door het masseren van de sinus caroticus ( verwijding van de slagader vlakbij de kaakhoek).
  6. Na de aanval moet de patiënt vaak flink urineren.
  7. De patiënt voelt de hartkloppingen.
 

Bij een langdurige aanval kunnen zich ook benauwdheid, pijn op borst, zweten, misselijkheid, braken, flauwvallen en duizeligheid voordoen. 

De oorzaak kan bij gezonde mensen zijn: oververmoeidheid, alcoholmisbruik, teveel eten, teveel koffie drinken, heftige emoties en bij vrouwen de ‘moeilijke periode’ vlak voor de menstruatie. 

Bij oude mensen komen als oorzaak wel voor hartafwijkingen en digitalisvergiftiging ( te veel innemen van digitalismedicijn). Indien de aanvallen regelmatig voorkomen, zal medische behandeling nodig zijn. Soms ontdekt de patiënt zelf, toevallig, hoe door een bepaalde beweging een aanval kan worden gestopt. Dat ontdekte bijvoorbeeld een patiënt bij het aantrekken van zijn jas. Door die beweging hield de aanval op! 

2.De paroxysmale kamertachycardie is een ernstige stoornis, waarbij het ritme van de kamer –samentrekkingen ‘op hol slaat’. Het hartritme is wel regelmatig, maar ook heel snel: ongeveer 200 slagen per minuut. De oorzaak is vaak een hartinfarct. Dikwijls is de patiënt ook duizelig en heeft soms een flauwte. 

 

 

Kamer -fladderen en kamer –fibrilleren

 

In deze gevallen is de pompende werking van het hart opgehouden. De polsslag is niet meer te voelen. De patiënt zal snel bewusteloos raken en overlijden. 

In dit geval is alleen door middel van een ECG de diagnose ( vaststelling van het ziektebeeld) mogelijk. Met behulp van een zogenaamde defibrillator ( binnen enkele minuten) kan deze toestand soms wel eens worden opgeheven. De ademhaling kan nog wel eens even doorgaan. De oorzaak kan zijn een hartinfarct of ernstig nierlijden.

 
 

 
 

 
 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

Het hartblok

 

Het hartblok wordt veroorzaakt door een stoornis ( meestal een vertraging ) in de geleiding van de elektrische impulsen in het hart. Afhankelijk van de plaats waar de stoornis in het hart optreedt, onderscheidt men : 

  1. Een hartblok dat alleen op het ECG te zien is ( dat geen klachten oplevert) en waarbij zich kan voordoen:
    1. tussen de sinusknoop en de boezems zelf; 
    2. in één van beide hoofdvertakkingen van de bundel van His.
  1. Een hartblok dat veroorzaakt wordt door een stoornis in de geleiding van de impuls tussen de boezems en de kamers, meestal bij de a.v.-knoop (atrio-ventriculaire knoop). Dit wordt aangeduid als het atrioventriculaire hartblok, wat ernstige klachten kan opleveren. Afhankelijk van de ernst van de stoornis spreken we van een 1ste -graads , een 2e- graads of 3de –graads (totaal) atrioventriculair hartblok.
 

Het 1ste –graads atrioventriculaire hartblok ontstaat, als de impuls uit de boezems vertraagd wordt voortgeleid door de a.v.-knoop. Deze stoornis is alleen te zien op het ECG: de afstand tussen de P-top ( boezemsamentrekking) en de Q – top ( begin van de kamersamentrekking) is groter dan normaal. 

Het 2de –graads atrioventriculaire hartblok is een gevolg van een ernstiger stoornis in de geleiding van de impuls. De a.v.-knoop laat dan een aantal impulsen uit de boezems niet door. Soms valt er af en toe zelfs een hartslag uit. Als de a.v.-knoop van elke twee impulsen uit de boezems er maar één doorslaat, spreekt men van een 2-op1 hartblok (2:1 hartblok). 

Bij een 3-op-1 hartblok wordt van elke drie impulsen uit de boezems er maar één doorgelaten naar de kamers. in dit geval trekken de kamers zich dus drie keer minder vaak samen dan de boezems ( die het normale ritme volgen ). 

Het 3de – graads atrioventriculaire hartblok ofwel totale hartblok ontstaat door een stoornis die alle impulsen uit de boezems blokkeert, zoadat geen enkele impuls de kamers bereikt. Dit betekent evenwel niet, dat de kamers zich dan helemaal niet meer samentrekken. Bij een totaal hartblok treedt namelijk een soort ‘noodvoorziening’ in werking. Vanuit een punt ergens in de kamerwand worden dan impulsen uitgezonden, waardoor de kamers zich gaan samentrekken in een ‘eigen’ ritme van ongeveer 40 slagen per minuut. 

 

Een belangrijke en vooral gevaarlijke complicatie van het totale hartblok is het syndroom van Adams-Stokes: het plotseling blijven stilstaan van het hart (gedurende enkele seconden tot meer dan een minuut). Aanvallen van Adams-Stokes doen zich meestal voor tijdens de overgang van een gedeeltelijk hartblok naar een totaal hartblok. (Overigens kunnen Adams-Stokes-aanvallen zich voordoen bij een gedeeltekijk hartblok, zelfs zonder enige eerdere aanwijzing voor een hartblok) 

De oorzaak van een hartblok (verstoorde impulsgeleiding) kan zijn: 

  • een hartinfarct (vaak oorzaak van een totaal- 3de – graads-hartblok); 
  • acuut reuma of ontsteking van de hartspier (myocarditis).
Bij een totaal hartblok is meestal de toepassing gewenst van een pacemaker, die elektrische impulsen afgeeft aan de hartkamers om de samentrekking daarvan te regelen. Een pacemaker wordt gevoed door een batterij met een levensduur van 4 tot 8 jaar. Er worden steeds verbeteringen aangebracht aan deze apparaatjes. De hedendaagse ‘on demand’ pacemakers, werken alleen indien nodig. 

De reden voor het aanbrengen van een pacemaker kunnen zijn: 

  1. totaal hartblok, gepaard gaande met aanvallen van Adams-Stokes,
  2. aanvallen van Adams-Stokes alleen,
  3. agina pectoris als gevolg van een te langzame hartwerking. De pacemaker, die ervoor zorgt dat het hart regelmatig blijft kloppen, wordt in ons land steeds meer toegepast. Nier meer alleen voor het opheffen van hartklachten, maar ook ten behoeve van het voorkomen hiervan.
 
 

Top